donderdag 7 juni 2012

Jevgeni Onegin in Nederlandse vertaling (Recensie)

POESJKINS BEDRIEGLIJKE EENVOUD

Jevgeni Onegin, de roman in verzen van Alexander Poesjkin (1799-1837), had lange tijd in Nederland de reputatie onvertaalbaar te zijn. Meer dan een eeuw na Poesjkins dood, toen in andere landen reeds lang vertalingen bestonden, waren Elsa Catz, B. Ginzburg en Wils Huisman de eersten die zich aan dit meesterwerk van de Russische literatuur waagden. Hun werkstuk, dat in 1949 bij uitgeverij F.G. Kroonder in Bussum verscheen, werd in de jaren vijftig nog eens herdrukt maar gold ‘in vakkringen’ niet als erg serieus. In die tijd startte uitgeverij G.A. van Oorschot de ‘Russische Bibliotheek’ waarin ook het proza van Poesjkin werd opgenomen. Jevgeni Onegin bleef vooralsnog als onvertaalbaar bestempeld: zelfs hoofdredacteur Charles B. Timmer haakte hier af. Zo kregen schijnbaar uit het niets komende amateurs de kans om geheel los van elkaar met een combinatie van speelsheid, geduld, moed en naïviteit zich op ijs te wagen dat voor ‘professionele’ vertalers te glad is.
     In 1989 verscheen na voorpublicaties in De Tweede Ronde  dan toch bij Van Oorschot een Jevgeni Onegin-vertaling van de hand van de gepensioneerde scheepsbouwkundig ingenieur W. Jonker uit Haarlem. Hoewel de vertaler geen Russisch kende, waren veel recensies positief. Vreemd genoeg viel het niet op dat Jonkers vertaling niet compleet is. Redacteur Timmer had namelijk eigenmachtig in Poesjkins voetnoten gesneden. De deels in Odessa gesitueerde ‘Fragmenten uit de Reis van Onegin’, die wel degelijk in de laatste door Poesjkin zelf bezorgde uitgave staan, bleven onvertaald. De lezer werd door Timmer over deze ingreep niet geïnformeerd.
     Spoedig kraaide er oproer: in een traktaat van meer dan veertig bladzijden toonde Marko Fondse zich in Tirade (maart-april 1990) uiterst verontwaardigd, nadat een Leids slavistenblaadje het gewaagd had enkele strofen van een volgens hem inferieure concurrerende vertaling van Jevgeni Onegin te publiceren. Tegelijkertijd prees hij Jonkers ‘dichterschap’ de hoogte in en pleitte er zelfs voor ‘dat een goede middelbare scholier of een student Nederlands dit werk op zijn literatuurlijst kan zetten.’ De andere vertaling, die in tegenstelling tot Jonker van het Russisch uitging, was het werk van de gepensioneerde Oosterbeekse fysicus L.H.M. van Stekelenburg, die tot dan toe weinig anders had gepubliceerd dan het proefschrift Meting van overgangswaarschijnlijkheden in het spectrum van titaan (Utrecht, 1943). Uiteindelijk verenigde Van Stekelenburg in 1990 zijn krachten met een andere gepensioneerde uit zijn regio, de ex-ambassadeur in Moskou Frans-Joseph van Agt. Van Agt is ook geen slavist maar had wel reeds een respectabel oeuvre als vertaler van Russische poëzie op zijn naam. In 1991 overleed Van Stekelenburg als gevolg van een verkeersongeval, waarna Van Agt hun beider werkstuk voltooide en van een voorwoord voorzag. In de nu gepubliceerde versie zijn de eertijds door Fondse bestreden strofen rigoureus omgewerkt.

Poesjkins versroman biedt een ogenschijnlijk simpel romantisch verhaal over een verliefde freule Tatjana, een verwende dandy Jevgeni die haar afwijst, en een slot waarin de inmiddels getrouwde Tatjana op haar beurt de teruggekeerde Jevgeni afwijst. Poesjkin aan zelfbespiegelingen en humor rijke roman is geschreven in lichtvoetige sprankelende verzen, die in geen enkele vertaling volledig tot hun recht lijken te kunnen komen. Dit maakt het begrijpelijk waarom Vladimir Nabokov Jevgeni Onegin letterlijk in het Engels vertaalde en alle rijm en metrum bewust opofferde ten gunste van de inhoud. Jonker en Van Stekelenburg-Van Agt hebben wel geprobeerd Poesjkins versificatie te volgen, waarbij Jonker daarbij uitging van Nabokovs letterlijke vertaling. Het eerste wat opvalt als men beide Nederlandse vertalingen naast elkaar zet, is dat de nieuwe vertaling compleet is: de voetnoten en de ‘Fragmenten’ staan er keurig in. Van Agt heeft ook zelf een uitvoerig notenapparaat aan de tekst toegevoegd, maar dat los van Poesjkins noten geplaatst, terwijl Timmer zijn eigen commentaar en de niet-geschrapte noten van Poesjkin door elkaar zette.
     Een tweede, meteen in het oog springend punt van verschil betreft de zinsbouw. Van Stekelenburg-Van Agt laat een zin bij voorkeur eindigen op de plaats waar Poesjkin dat ook doet en ze handhaven tamelijk getrouw zijn interpunctie. Bij Jonker is van Poesjkins zinsbouw en interpunctie vrijwel niets terug te vinden. Naar behoefte hakt hij zinnen in stukken, voegt ze samen, en zet uitroeptekens, vraagtekens, streepjes en haakjes waar die in het Russisch ontbreken. Bovendien grossiert Jonker in ongelukkige enjambementen en geforceerde rijmparen (‘de’ rijmt op ‘wonderbare’, ‘en’ op ‘treffen’ enzovoort), waartoe Van Stekelenburg en Van Agt beslist minder hun toevlucht nemen.
     Inhoudelijk gaat in beide vertalingen het een en ander verloren. Dat kan ook niet anders bij een poging rijm en metrum te handhaven. Toch gebruikt Jonker in vrijwel elke strofe aanzienlijk meer woorden dan Van Stekelenburg-Van Agt, wat wijst op stoplappen en weinig economisch taalgebruik. Waar Van Stekelenburg en Van Agt nogal eens zinsneden uit het origineel parafraseren, heeft Jonker in zijn rijmdwang sterker de neiging te overdrijven (‘bliksem’ wordt al gauw ‘hemelvuur’, ‘storm’ wordt ‘orkaan’ enzovoort), of er dingen bij te verzinnen.
     Dit zijn allemaal punten die met vele voorbeelden kunnen worden toegelicht. Daar zijn uiteraard ook weer voorbeelden tegenin te brengen. Minder makkelijk gaat dat als de algehele toonzetting en indruk van het werk ter sprake komen. En juist hier zit het essentiële: van een poëtische vertaling mag, behalve een zo getrouw mogelijke weergave van de inhoud, ook worden verwacht dat iets van Poesjkins superieure ironie en lichtvoetigheid overeind blijft. Jonkers vertaling maakt op mij nogal eens de indruk van moeizaam laboratoriumwerk en niet van echte poëzie. In zijn versificatie past hij meer noodgrepen toe, waardoor hij gauw buiten adem lijkt en de lezer over de verzen uitglijdt. Daar staan overigens mooie vondsten tegenover.
     Van Stekelenburg-Van Agt biedt naar mijn smaak een meer overtuigende benadering van Poesjkin: hun vertaling weet consequent een luchtige toon vol te houden. Dat lukt vooral omdat tegelijkertijd Poesjkins bedrieglijke eenvoud bewonderenswaardig wordt benaderd. Het levert solide verzen op waar rust van uitgaat en onmiskenbaar iets blijft hangen van een negentiende-eeuwse sfeer. Als voorbeeld een strofe over de jonge Tatjana op haar landgoed (Hoofdstuk Twee, XXVIII):

Zij hield ervan om in de schemer
Te wachten op de dageraad,
Wanneer aan de verbleekte hemel
De rei van sterren ons verlaat,
De Oosterkim begint te gloren,
De ochtendbries waait en, herboren,
De dag verrijst en naar ons lacht.
Des winters, wanneer zwarte nacht
De halve wereld langer kluistert
En, werkeloos in slaap gesust,
Het trage Oosten langer rust
Terwijl de mist de maan verduistert,
Hield zij haar vaste uren aan,
Bereid bij kaarslicht op te staan.

Onfeilbaar is Van Stekelenburg-Van Agt ook niet: in zo’n omvangrijk werk kun je gemakkelijk regels vinden die bij Jonker of zelfs bij Elsa Catz c.s. beter lopen. Maar over het geheel genomen hebben Van Stekelenburg en Van Agt een schitterend werkstuk afgeleverd, waar ‘professionele’ vertalers moeilijk tegenop kunnen. Eindeloos geduld en muzikaal gevoel zijn hier nu eenmaal even onontbeerlijk als kennis van taal en cultuur.

Nieuwe verrassingen blijven nooit uitgesloten, want inmiddels is het bestaan van een vierde Jevgeni Onegin-vertaling aan het licht gekomen. Voor die klus tekent Michel Lambrecht, die jarenlang kanselier van de Belgische ambassade in Moskou was. Ook nu gaat het weer om een gepensioneerde amateur die schijnbaar uit het niets opduikt: ander werk van Lambrecht is mij niet bekend. De Antwerpse hoogleraar Emmanuel Waegemans heeft zich over Lambrechts Jevgeni Onegin ontfermd en kondigt aan dat de vertaling in het najaar verschijnt als eerste editie van de door hem opgerichte uitgeverij Benerus, die zich gaat toeleggen op boeken in de sfeer van de Belgisch-Nederlands-Russische betrekkingen. Ook nu gaat het weer om een vertaling met behoud van rijm en metrum. Zoals Dantes La divina commedia na talloze versvertalingen uiteindelijk ook succesvol in proza werd vertaald (1987), is na Lambrecht het wachten op iemand die bij wijze van experiment Jevgeni Onegin eens letterlijk in Nederlands proza omzet. Het zou me verbazen als een Nabokov-adept daar al niet lang in het verborgene mee bezig is.

Rec. van Alexander Poesjkin, Jevgeni Onegin (vert. L.H.M. van Stekelenburg en Frans-Joseph van Agt), Uitg. Atlas, 1995.

Jan Paul Hinrichs

| Eerder gepubliceerd in Vrij Nederland, 26 augustus 1995, p. 73.